Het Britse Commonwealth heeft een grote verscheidenheid aan belastingzegels gekend die qua gebruik ongeveer hun hoogtepunt hadden ten tijde van George V. Gedurende en na zijn regeerperiode werden specialistische zegels steeds meer afgebouwd en werd het voorkomen van de Britse vorst ook steeds minder vanzelfsprekend. Bij het aantreden van Elisabeth II waren er naast Groot Brittannië nog 19 landen die haar beeltenis op een belastingzegel lieten zien. Als de postzegels met overdruk voor gebruik als belastingzegel niet worden meegerekend, is het aantal landen nog lager. Haar beeltenis of gelijkend daaraan van de eerste emissie staat daarbij aan de basis. Deze naoorlogse periode kenmerkte zich enerzijds in een verdere afbouw van gebruik van (verschillende) soorten belastingzegels om de bureaucratische rompslomp ervan te verminderen en anderzijds in wijzigingen in vormen van bestuur van de Britse Koloniën of zelfs onafhankelijkheid.
1: 1953 – ca 1960: de eerste modellen
Hoewel ieder land het weer anders deed, werd er tenminste voor elk land een standaard beeltenis gebruikt. Dit kan variërend van een gekroonde tot een ongekroonde koningin. Daar waar men het niet nodig vond door de aanwezige voorraden van bestaande postzegel, werd een overdruk geplaatst met vermelding dat de zegel specifiek voor fiscaal gebruik was. Daarnaast waren er nog de zegels die beide functies vervulden “Postage & Revenue”. Fiscaal gebruikte zegels hiervan kwamen vooral in de hogere waarden voor en kenmerkten zich door afwijkende stempelsoorten; penontwaarding of perforatievernietiging in de vorm van een datum.